RIVM-onderzoek naar blootstellingsroutes bij omwonenden met hogere PFOA-waarden

In juni 2017 heeft de provincie Zuid-Holland, samen met het Rijk en de gemeenten Dordrecht, Sliedrecht, Papendrecht het RIVM opdracht gegeven voor het uitvoeren van een nader onderzoek naar oorzaken die kunnen verklaren waarom een aantal personen uit de eerdere steekproef hogere waarden PFOA in hun bloed hebben. Het RIVM heeft gesprekken gevoerd met 14 deelnemers aan het eerdere bloedonderzoek die een bloedwaarde hadden van 21 nanogram PFOA per milliliter bloed of meer. Uit het onderzoek blijkt dat er geen duidelijke verklaringen kunnen worden gegeven waarom de gevonden bloedwaarden bij deze deelnemers relatief hoog waren anders dan dat zij langdurig en dichtbij de fabriek wonen.

In het voorjaar van 2017 zijn de resultaten van een steekproef- en verificatieonderzoek onder omwonenden van Chemours door het RIVM bekendgemaakt. Uit de steekproef bleek dat de gemeten PFOA waarden in het bloed van omwonenden goed overeen kwamen met de waarden zoals die in het  RIVM rapport van maart 2016 berekend waren. Bij 18 van de 382 deelnemers aan de steekproef is een hogere bloedwaarde vastgesteld dan eerder verwacht werd (> 21 ng/ml bloedserum). Om meer inzicht te krijgen in het ontstaan van deze hoger dan verwachte bloedconcentraties PFOA is door het RIVM nader onderzoek uitgevoerd.

Vervolgonderzoek PFOA

Het doel van het uitgevoerde vervolgonderzoek was om na te gaan of er verklaringen gevonden kunnen worden voor de uiteenlopende bloedwaarden bij de deelnemers. Van de 18 deelnemers aan het verificatieonderzoek met een PFOA bloedwaarde groter of gelijk aan 21 ng/ml hebben 14 mensen deelgenomen aan het vervolgonderzoek. Tijdens vraaggesprekken zijn mogelijke bronnen van PFOA en de aanwezigheid hiervan in de omgeving van de deelnemers besproken.

De belangrijkste bevindingen en conclusies van het RIVM zijn:

  • De relatief korte woonafstand tot de fabriek en de relatief lange woonduur van de deelnemers zijn mogelijk belangrijke oorzaken van een verhoogde PFOA waarde in het bloed.Uit de vraaggesprekken zijn anders dan de nabije en langdurige blootstelling via de emissies naar de lucht van de fabriek, geen duidelijke blootstellingsbronnen gevonden die kunnen verklaren waarom de gevonden bloedwaarden bij deze deelnemers relatief hoog waren. 
  • Het is nog onduidelijk of groente- en fruitconsumptie dan wel eierconsumptie van scharrelkippen uit eigen (moes-)tuin een bijdrage hebben geleverd aan de relatief hoge PFOA bloedwaarden van de veertien deelnemers aan dit onderzoek. Resultaten uit het nog lopende ‘moestuinonderzoek’ dat ook door het RIVM wordt uitgevoerd, kunnen hier mogelijk nader inzicht in geven. De eerste rapportage van dit moestuinonderzoek wordt in februari 2018 verwacht.
  • Een relatief hogere bloedwaarde kan ook (deels) worden verklaard door de snelheid waarmee het lichaam PFOA uit het bloed verwijdert (halfwaardetijd). Bekend is dat de halfwaardetijd van PFOA gemiddeld genomen ongeveer 4 jaar is, maar dat er grote individuele verschillen bestaan, variërend van 1,5 – 9,1 jaar.  

Andere bronnen

Het RIVM sprak met de deelnemers ook over andere mogelijk bronnen van PFOA-blootstelling, zoals hobby’s, stoffering of meubilering in huis, huisdieren, gebruik van consumentenproducten, drinkwater, andere voedingsmiddelen en aard van het werk. Deze zaken lijken geen bron voor een hogere waarde voor PFOA in bloed te zijn.

De provincie, opdrachtgever van dit onderzoek, heeft de Staten per brief geïnformeerd (pdf, 3085 kB). Ook het RIVM-rapport is aan de brief toegevoegd.